In de maatschappij waar in wij leven, heeft ieder onzer in materieel
opzicht eigenlijk twee wensen, nl.:
Ie. we willen zo graag wat meer zekerheid;
2e. we willen het graag wat beter hebben voor ons zelf en de onzen,
^at de grotere zekerheid betreft, hier leert ons het oude bijbelverhaal
al, dat door te sparen in de vette jaren er een mogelijkheid is, om de
magere jaren door te komen.
Aan deze oude waarheid is nog altijd niets veranderd. Ook nu nog kan
ieder onzer alleen maar wat meer zekerheid krijgen, door in tijden dat het
goed gaat iets op zij te leggen voor de moeilijke tijden die later kunnen
komen.
De grotere zekerheden, welke wij allen door onze sociale wetgeving ge
kregen hebben, berusten immers nergens anders op, dan juist op dit
sparen voor later. Vroeger trachtte ieder voor zich zelf wat op zij te
leggen voor ziekte, voor ouderdom, voor werkloosheid enz. Nu zijn we
gelukkig zover, dat we het samen doen en voor elkander. Als we ons
loonzakje goed bekijken, dan weten we, dat ieder onzer betaalt aan de
zorg voor invaliditeit, de zorg voor de oude dag, de zorg voor eventuele
werkloosheid. Dit meebetalen doen we op twee manieren, allereerst in
de directe afdrachten, zoals ze blijken op ons loonzakje, maar en dan nog
in veel grotere mate indirect, in wat de werkgever bijdraagt.
Zeer algemeen gesproken, kunnen we zeggen, dat bijna een derde van de
loonkosten van de produkten die we samen maken, ingehouden, dus ge
spaard wordt voor die sociale maatregelen, die ons de laatste veertig jaar
geleidelijk een grotere zekerheid hebben gebracht. Helaas is het nog zó,
dat deze enorme sommen, die we al werkend sparen, nog niet voldoende
zijn. Mede door het feit, dat de gulden die we vroeger spaarden, nu niet
meer zoveel waard is, als toen we hem opzij legden, zijn de meeste van
de bespaarde fondsen onvoldoende om de huidige hogere bedragen te
kunnen opbrengen en ze moeten dan ook met andere (belasting) gelden
aangevuld worden. Zodra de belasting minder zou opbrengen, zou dit
aanvullen wel eens minder vlot kunnen gaan.
De „Sociale Zekerheden" zijn dus helemaal niet zo zeker, nog afgezien
van de vraag of ze wel voldoende zijn.
Juist daarom moeten we ons allen tot het uiterste inspannen om voor dit
doel samen te blijven sparen. Dit gezamenlijke sparen zal alleen maar
mogelijk zijn als we samen blijven werken en zó werken, dat de produkten
die we fabriceren, een dusdanig verschil tussen kosten en opbrengst op
leveren, dat behalve het loon, dat ieder nodig heeft om te leven, er ook
nog deze extra éénderde aanwezig is om te sparen voor de sociale
zekerheid.
Dit gezamenlijke sparen is wel het minimum dat we samen moeten doen.
Maar hiermede zijn we er nog niet. We willen het allen immers ook
nog zo graag wat beter hebben.
Om de 6070 000 mensen, die er in ons land allemaal per jaar bijkomen,
waarvan er een 3540.000 naar de industrie gaan, werk en welvaart te
geven, moeten er grote sommen gebruikt worden voor het bouwen van
17