Niemand w/ilde het geld van Geurt hebben
In Haarlem ploeterde Geurt op een koude winterdag van het jaar 1814
door de wel veertig centimeter hoog liggende sneeuw naar de Boter
markt. Daar was' de bank van de heer Laurijssen gevestigd en aan hem
wilde Geurt zijn spaarcenten toevertrouwen. Geurt kende al enige jaren
een bijzonder aardig meisje. Ze heette Aletta en ongeveer een jaar
geleden had Geurt haar gevraagd of ze met hem zou willen trouwen.
Aletta had ja gezegd en sinds dat moment was Geurt begonnen met
wekelijks een zo groot mogelijk deel van zijn loon, dat hij als wagen
maker verdiende, opzij te leggen. Want Aletta hielp thuis haar moeder
bij de huishouding en de verzorging van de jongere broertjes en zusjes.
Veel geld had zij dus niet en bijna het gehele bedrag, dat nodig was
om te kunnen trouwen, zou door Geurt bijeen moeten worden gebracht.
En dat was heel wat, dat wisten Aletta en Geurt maar al te goed.
Tot nu toe had Geurt trouw zijn overgespaarde geld in een leeg blikken
doosje gestopt, dat hij achter op de bedsteeplank een plaatsje had
gegeven. Daar waren zijn spaarcenten veilig bewaard, dacht hij. Maar
nu was er een paar weken geleden op een avond bij buurman Jasper
Klaesesz ingebroken. Jasper was met zijn vrouw naar een bruiloftsfeest
en toen ze tegen het middernachtelijk uur thuis kwamen, vonden ze alles
overhoop gehaald en een kistje met meer dan honderd gulden erin
hadden de dieven meegenomen. Daar was Geurt van geschrokken. Hij
had nu zelf bijna honderd gulden bij elkaar. Stel je voor dat er bij hem
thuis ook werd ingebroken en dat een dief er dan ook met zijn spaar-
duiten vandoor ging. Hij moest er niet aan denken, en daarom sjouwde
hij op die winterdag door de straten van Haarlem om zijn hele kapitaal
van vierennegentig gulden aan de bankier Laurijssen toe te vertrouwen.
Maar toen hij tegenover die deftige heer stond, begon deze een beetje
smalend te lachen bij het horen van het verzoek dat Geurt hem deed.
„Nee, makker", zei hij, „daaraan kan ik niet beginnen. Dat is zo'n
klein bedrag. Het is de moeite niet waard er iets mee te doen".
Daar hoorde Geurt toch wel van op. Tenslotte had hij er bijna een vol
jaar voor gespaard en hij vond het zelf nogal een kapitaal. Maar goed,
als die hooghartige en rijke mijnheer Laurijssen zijn spaargeld niet in
bewaring wilde nemen, dan waren er nog wel andere bankiers die het
stellig wel zouden willen doen. Dus Geurt ging naar de Gierstraat waar
ook een bankier woonde. Toen deze hoorde dat Geurt spaarde om te
kunnen trouwen, zei hij: „Maar vriend, waarom sluit je dan niet een
lening bij mij? Dat kun je doen op heel gunstige voorwaarden. Ik wil
je wel geld lenen, maar je geld bewaren nee, daarvoor is dat som
metje van jou te klein".
Geurt wilde echter niet lenen en interest betalen. Geurt wilde sparen
en rente krijgen en dus ging hij diezelfde dag nog naar adressen in de
Bartel Jorisstraat en de Kruisstraat. Maar nergens wilde men zijn geld
hebben. En Geurt maar ploeteren door die sneeuw, met de beurs met
geld in zijn zak.
Arme Geurtklad hij nog maar een paar jaar gewacht met zijn
30 (0)