HET WONDERDIER
onderhandelingen bleek tot niemands verwondering wel enig verschil
van inzicht op sommige punten. In gemeenschappelijk overleg konden
wij weldra aan de technische eisen voldoen, terwijl ook ten opzichte van
de leveringsvoorwaarden tenslotte overeenstemming werd bereikt.
Zodoende ontvingen we begin juni de heugelijke bestelling van de
Engelse klant voor de bouw van de CO. 419. De molen wordt, uiteraard
in I.H.C.-verband gebouwd door onze vennoot L.S.Z. in Kinderdijk.
Levering eind 1960.
Het is een diesel-elektrische baggermolen, afmetingen 50 x 10,50 x
3,95 m, met een emmerinhoud van 850 1, baggerdiepte normaal 16 m,
baggerdiepte met afgestoken ladder 22 m.
Een Mirrlees 8-cylinder dieselmotor van 850 pk drijft de hoofddynamo
aan, welke stroom levert voor de elektromotor die de emmerketting
drijft en de hulpdynamo's voor het boordnet en de lieren.
Het werktuig is geschikt om zowel in de tropen als bij temperaturen
onder het vriespunt te werken. Aan boord zijn verblijven voor 20 man.
„Zou je graag een broertje willen hebben", vroeg ik hem 's ochtends
aan het ontbijt. Hij keek me zo lang en doordringend aan, dat ik bijna
begon te blozen. Toen vroeg hij, langzaam wikkend:
„Kan ik daar op rijden?"
„Nee", zei ik uit het veld geslagen. „Hmm En even daarna:
„Dan heb ik liever een bok."
„Je vergt te veel van ons", lachte ik. „En bovendien, wat wil je in een
vierkamerflat met een bok beginnen? Dan kan je beter een konijn
nemen." Onmiddellijk snoerde mijn vrouw mij met een vernietigende
blik de mond en begon opgeruimd over Wimpie te praten, die blijkens
de jongste berichten begiftigd was met een driewieler.
Een ogenblik koesterden wij de illusie, dat de afleidingsmanoeuvre was
geslaagd, maar toen ik opstond om mijn jas aan te gaan trekken, gleed
ook hij van zijn stoel en zei gedecideerd:
„Nu gaan we een konijn vangen."
Het onheil was geschied cn nadat ik met moede handen in de avonduren
op het balkonnetje van een sinaasappelkist een verblijfplaats voor de
komende gezinsuitbreiding had gewrocht, toog ik zaterdagmiddag met
hem naar de groenteman, die voor zijn plezier „in dat goed deed" en
bereid was ons voor een knaak „iets moois" af te staan.
Enkele uren later zat hij, de februari-kou trotserend op een krukje voor
het konijnenhok, waarin, zenuwachtig krabbend in het stro, een fraaie
witte ram domicilie had gekozen.
Zo nu en dan konden wij brokstukken opvangen van een geanimeerde,
zij het wat eenzijdige conversatie. Ook de zondag daarop hadden we
geen kind aan hem. Maar ik hield mijn hart vast, als ik hem met zorg
81