I.H.C. EN KERN-ENERGIE
Nog niet zo heel lang geleden vormden atoom, kern-energie en radio-
actieve-straling begrippen, die het mensdom met afschuw vervulden,
gezien de ervaringen, in de laatste wereldoorlog opgedaan met de
atoombom, die de japanse steden Hiroshima en Nagasaki praktisch
vernietigde.
Niemand kon toen bevroeden, dat tien jaar later deze begrippen vol
komen in onze samenleving ingeburgerd zouden zijn.
Na het beëindigen van de oorlog is men naarstig gaan zoeken om de
kern-energie aan vredesdoeleinden dienstbaar te maken. In betrekkelijk
korte tijd is men hierin geslaagd en radio-actieve isotopen zijn belang
rijke middelen geworden in de industrie, de chemie, de biologie en vele
andere takken van techniek en wetenschap.
Ook voor de scheepsbouw is atoomvoortstuwing de krachtbron van de
toekomst en reeds zijn en worden meerdere schepen hiermede uitgerust.
Dat verrassende resultaten met een dergelijke voortstuwing mogelijk
zijn, blijkt uit de opzienbarende reis van de amerikaanse onderzeeër
„Nautilus" van de Beringzee onder het Noordpoolijs door naar de
Atlantische Oceaan.
Niet alleen als voortstuwingskrachtbron is kern-energie belangrijk. Ook
vele andere problemen in de scheepsbouw kunnen een oplossing vinden
door toepassing van methoden voor het aantonen en meten van radio
actieve straling. Eén der toepassingen is, dat door middel van absorptie
van radio-actieve straling het meten van concentraties mogelijk ge
worden is. Door enkele nederlandse baggermaatschappijen is in samen
werking met Philips een systeem ontwikkeld, waarbij radio-actieve stra
ling door het mengsel van zand en water in persleidingen van zuigers
heendringt en de vermindering van de stralingsintensiteit wordt ge
nomen als maat voor de concentratie van het mengsel.
De cutter- en bakkenzuiger „HAM 207" C.O. 386 krijgt van de
door I.H.C. gebouwde baggerwerktuigen de primeur van een dergelijke
meet-installatie.
Zoals op de afbeelding (zie pag. 94) te zien is, wordt tegen de
buitenwand van de persleiding een met lood afgeschermde stralingsbron
en een opnemereenheid aangebracht, hetgeen op zeer eenvoudige wijze
geschiedt, zonder de buis te beschadigen.
In de afscherming om de stralingsbron is een langwerpige sleuf aan
gebracht, waarvan de lengterichting evenwijdig is aan die van de buis.
De opnemereenheid bestaat uit een bak, waarin een aantal Geiger-
Müller buizen naast elkaar zijn aangebracht. Op deze wijze wordt een
gevoelig meetoppervlak verkregen met een breedte van ca. 4 cm en
een lengte, die bepaald wordt door het aantal naast elkaar geplaatste
G.M.-buizen, welk aantal weer afhankelijk is van de diameter en de
wanddikte van de persleiding.
De opnemereenheid wordt aangebracht in het stralingsveld van de
93