maar voldoende te eten gaf en bovendien voldoende wedstrijden om naar te kijken, die kon zijn regering verder naar eigen believen inde len, want hij was een populair man. En die wedstrijden werden gehou den tussen beroeps-zwaardvechters en beroeps-pugilisten (het woord pu gilist voor bokser komt uit het Latijn), voor wie in de regel meer dan een boterham op het spel stond, namelijk het leven. Bij het aanhalen van dit oude voorbeeld springt een ander element naar voren en wel het wedstrijdelement. Zeker, het woord sport heeft in zijn oorsprong geen enkele binding met wat wij een wedstrijd noemen, maar in de loop der tijden is dat element er wel bij gekomen. Ook in onze tijd bezoeken meer dan 60.000 mensen een stadion, waar een wed strijd wordt gespeeld tussen twee uit betaalde spelers bestaande elf tallen. Bij een dergelijke wedstrijd staat weliswaar niet het leven van de spelers op het spel (al zou men dat naar de uitlatingen van sommi gen uit het publiek niet altijd zeggen), maar het is toch niet meer de wedstrijd, die zuiver ter ontspanning van de deelnemers wordt gespeeld. En op grond daarvan zeggen de tegenstanders van het (semi-)profes sionalisme, dat men natuurlijk wel met plezier naar zo'n wedstrijd kan kijken, maar dat men het geen sport meer moet noemen. En ze trek ken, niet helemaal ten onrechte, de vergelijking met het circus. Het lijkt ons, dat er niet aan te ontkomen is: de beroepssport is geen sport meer in de eigenlijke zin van het woord. De tegenwerping van degenen, die het niet met ons eens zijn, ligt voor de hand. Zij zullen zeggen: „De betaalde voetballer, wielrenner of bokser kan wel degelijk ontspanning vinden in de wedstrijden, waarvoor hij betaald wordt. Hij kan zich juist door die betaling geheel aan zijn tak van sport wijden, waardoor de prestaties steeds groter worden. Daardoor zal zijn plezier in de sport steeds toenemen". Deze redenering gaat echter niet op. Het genoegen, dat de professional in zijn sportieve bezigheden heeft, verschilt in geen enkel opzicht van het plezier, dat ieder ander mens in zijn normale, dagelijkse werk heeft of kan hebben. Wc noemen dat arbeidsvreugde en we nemen aan, dat die arbeidsvreugde toeneemt naar mate het werk beter vlot. De wiel renner, die hard fietst om een boterham te verdienen, beoefent geen sport, maar hij oefent een vak uit. En als hij goede resultaten bereikt, zal hij plezier in zijn werk hebben. Trouwens, in de wielerwereld is het woord „métier" geen vreemde klank. Zonder twijfel liggen dc zaken bij het voetballen op het ogenblik ;tog iets anders. Wc zijn er van overtuigd, dat er nog legio voetballers zijn, die hun spel als sport beschouwen en het als een ontspanning opvat ten. Zij zullen de betaling meepikken als een smakelijk graantje. Maar er zijn tekenen, die er op wijzen, dat het graantje zich zal vermenig vuldigen en een boterham zal worden. En dan beoefenen de betrokke nen naar onze smaak geen sport meer, maar oefenen zij een beroep uit. Is sport nog sport? Het is een vraag, die misschien discussies zal uit lokken. Maar gezien de grote plaats, die de sport in het leven van tal van landgenoten inneemt, is het een vraag, die waard is overwogen en van alle kanten bezien te worden. 66 (0)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Zeskant | 1960 | | pagina 10