en werd besloten de verplaatsing uit te voeren, 's Nachts werd de ponton naar beneden gelaten en werden de palen getrokken, zodat bij het aanbreken van de dag de sleepboot Schelde, bijgestaan door een kleine vloot van hulpvaartuigen, de sleepreis kon aanvangen. Aanvankelijk was de snelheid van het schip nauwelijks merkbaar doordat de palen nog zo'n 25 meter onder het schip uitstaken en de weerstand enorm ver grootten. Naarmate zij werden gehesen nam de snelheid toe tot de gebruikelijke 3 a 4 mijl per uur. In de namiddag kreeg de sleep met tegenwind te kampen, zodat men aanvankelijk niet dichter bij de in het verschiet liggende tweede locatie kon komen. Tegen zonsondergang ging de wind echter liggen en werden vrij snel de beide meerboeien bereikt, waaraan de Seashell moest worden vastgelegd. Nog dezelfde avond stond de ponton weer boven de golven, zodat de eigenlijke verplaatsing over 26 mijl binnen 24 uur werd uit gevoerd. Direct na de verplaatsing beletten mist en harde wind gedurende ongeveer een week het aan boord brengen van de noodzakelijke hulp middelen voor het boren. Zodra het weer verbeterde kon dit wel en werd met de tweede boring een aanvang gemaakt. Na het uitvoeren van enkele reparaties en het verrichten van de normale onderhoudswerkzaamheden konden de laatste twee achtergeblevenen van de „verhuizers" naar de oude wereld terugkeren, de Seashell op zoek naar nieuwe bodemschatten achterlatend. H. (Gusto) 115

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Zeskant | 1960 | | pagina 23