TAUTOOTJE (deel III)
Op een mooie zaterdag in mei
was het dat Jan Jansen zei:
"Zeg vrouw, morgen assutteffekan,
gaan we met de hele ratteplan
in tautootje naar de zee,
proviand nemen we ook mee.
Duur zal deze dag niet zijn,
beslist goedkoper dan per trein.
Meer dan een tientje kost het niet
dat beloof ik je subiet.
Nu zal je dus heel spoedig merken
dat tautootje ook voor ons kan werken.
Doch voor we ons morgen recreëren,
moeten we eerst tautootje inspecteren.
Ik zal zorgen voor het mechaniek,
jullie voor de opschik en de sjiek."
Dra ziet men de Jansens vlijtig als mieren
de hele dag aan tautootje klieren.
Zoon Jantje van net negen
moet het interieur schoonvegen,
dochter Ria met haar zeven jaren
moet het ramen zemen klaren
en hun zoontje Paul van vier
doet dienst als commanderend officier.
Ma zorgt voor lakwerk en het chroom
van hun aller welvaartsdroom.
Jansen zelf ligt ondertussen
in tautootjes ingewand te klussen.
Na een hele dag aan het karwei besteed
staat tautootje als een pronkjuweel gereed!
Des anderen daags om zeven uur
kruipt Jansen blij achter het stuur.
Na veel geschreeuw en portiergeklap
gaat de familie eindelijk op stap.
Op de autoweg is het al aardig druk
maar dat brengt Pa niet van zijn stuk;
hij jongleert tussen het verkeer
als een netjes opgevoede heer.
Dit is pas werk waarvan hij geniet,
Jansen voelt zich een hele piet.
Zijn vrouw kijkt trots als een douarière
en vergeet nu eindelijk haar misère;
Jantje blaast op een harmonica,
begeleid door Radio Veronica,
het lied van datteme toffe jongens zijn
die voor geen enkel gat te vangen zijn.
Zij voelen zich goudvisjes in het water,
maar na de roes volgt steeds de kater!
Na een uurtje heerlijk rijden
wil tautootje naar rechts gaan glijden.
"O jé," zegt Jansen, "zijn we uit de brand,
we hebben geloof ik een lekke band.'
Hij stuurt voorzichtig naar de berm,
de wagen stopt met zacht gekerm.
"Nu allen uitstappen," klinkt het bevel,
hij moet omhoog met zijn achterstel."
Ma heeft het druk met al haar kinderen,
dat ze Pa niet bij zijn arbeid hinderen.
Angstig kijkt ze keer op keer
naar het langs hen vliegend snelverkeer.
Ze heeft geen ogen en handen genoeg,
want het is razend druk al is 't vroeg.
Als een kangeroe springt ze heen en weer
want de kinderen smeren hem keer op keer.
Pa zit intussen in de brand
want hij heeft geen reserve-band.
Nu moet hij zelf het lek gaan plakken,
zo heeft hij zich een poets gebakken;
het mooist van al: hij heeft geen spullen
om dit karweitje te vervullen.
Doch na een uur komt de Wegenwacht,
die elke wond steeds snel verzacht.
Pa legt de man de toestand uit,
hij is geen lid, die slimme guit.
De gele rijder maakt geen bezwaar,
hij helpt hem toch, doch met één maar;
als Pa hem de premie wil betalen
zal hij hem uit de puree halen.
Wat moet Pa doen, de arme man,
hij dokt omdat het niet anders kan.
Na een uur is tautootje weer oké
en kan de hele bubs weer mee.
vervolg pag.