DE PIJPENKONING
VAN SCHIEDAM
X -v
«Mil -
»K.
Een gepensioneerd medewerker van Gusto in Schiedam is de heer
Bouman. Hij houdt er een merkwaardige hobby op nahij ver
zamelt pijpen.
Het begon toen hij een klein pijpenkopje vondt in een baggerhoop
bij de Schie. Door interresse geboeid, besloot hij dit kleinood te
bewaren. Toen bij het verder uitbaggeren van de Schie meer
aarden pijpjes te voorschijn kwamen, begon het verzamelen pas
goed. Hij kocht literatuur over pijpen, waarin hij ontdekte, dat er
bij zijn toen nog sobere verzameling enkele heel oude pijpjes
waren. Op dat moment vlamde de verzamelvonk hoger en telkens
als het maar even mogelijk is, trekt de heer Bouman er op uit om
pijpjes te zoeken.Vooral bouwrijp gemaakte terreinen bezoekt hij,
waar altijd wel pijpjes voor het „grijpen" liggen. Zijn collectie
bestaat nu uit honderden pijpjes.
Van de geschiedenis heeft hij zich door naspeuringen heel wat
interessants eigen gemaakt. De heer Bouman wordt in Schiedam
beschouwd als een expert op het gebied van deze uit witte klei
gebakken neuswarmertjes.
Een brokje „Pijpenlogie" (pijpenwetenschap) van de heer Bouman
breng ik graag aan U over.
„Zoals U wel zult weten, was het pijproken in Amerika bij ver
schillende Indianenstammen in zwang. Omstreeks 1580 werd dit
gebruik in Engeland geïmporteerd door kolonisten, die roodstenen
Indianenpijpjes mee naar huis brachten. Na enige jaren gingen
pottenbakkers in dit land zich toeleggen op het vervaardigen van
zulke pijpjes uit wit bakkende klei.
Op hun beurt voerden de Engelsen, die dienst namen in de legers
van Prins Maurits, deze pijpjes in ons land in. Maar het eigenlijke
pijpenmaken is in Nederland pas na 1603 begonnen, toen de
katholieke Engelse Koning James I het leven van de talrijke pro
testantse pijpenmakers in zijn land onmogelijk maakte. Velen van
deze handwerkslieden weken uit naar ons land, vestigden zich in
de verschillende steden, zoals waarschijnlijk omstreeks 1605 in
Haarlem. Later moesten zij bij gebrek aan ovens uitwijken, vooral
naar Gouda waar de pijpenindustrie tot grote bloei kwam.
Tot de eerste pijpjes van Haarlems model behoren die met als
hielmerk de gekroonde II, de P.L. en de pijpjes met roosversiering
in reliëf op de zijkant van de kop".
Aldus de heer Bouman in grote lijnen over de Hollandse pijpen
industrie.
De geschiedschrijver graaft dieper.
„Het fabriceren van pijpen is een bijzondere zaak. De ondernemer
die hiermee zijn brood verdiende, kon echter moeilijk met de ere
titel van „industrieel" worden omhangen. Zelfs in de bloeitijd, die
de pijpenindustrie o.a. te Goude heeft beleefd, moesten de pijpen
maker en -handelaar tot de armste groepen van de bevolking wor
den gerekend.
Het portret van de tabaksconsument in de Gouden Eeuw zag er
beter uit.
Van de vele schilderijen van die gulden periode treedt hij ons
vaak welgedaan tegemoet. Het roken van tabak was in de begin
tijd een kostbare genieting.
Voor het gewone volk was het roken van een pijp een dure aan
gelegenheid, zodat we op de schilderijen van de oude meesters
dan ook pijpenkoppen zien die zeer klein van formaat zijn. Daar
ging weinig tabak in. Hoe goedkoper de tabak werd, des te groter
werd de pijpenkop".
Verwacht geen porceleinen of houten koppen in de verzameling
van de heer Bouman. Die zijn voor hem niet interessant. „Juist
van de oude aarden pijpjes gaat een enorme bekoring uit", stelt
hij vast. Zodra de heer Bouman een nieuw exemplaar heeft op
gedolven duikt hij in de boeken om te zien of er al iets over ge
schreven is. De hobby kost veel tijd, maar samen met zijn vrouw,
die net zo enthousiast is als hijzelf, beleeft de heer Bouman er
veel genoegen aan.
Zo ziet U, een goede roker is geen onruststoker.
165